Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [19]hij nam zich een [20]potscherf, om zich daarmede te schrabben, en hij [21]zat neder in het midden der as. 19. Namelijk, Job. 20. Hebreeuws, aarden vat. Dewijl zijn vingers zonder twijfel mede verzworen waren, dat hij zich daarmede niet kon schrabben, zo heeft hij zich met een potscherf moeten behelpen, om daarmede zijn zweren te wrijven en den knagenden etter uit dezelve weg te nemen. Waaruit te verstaan is, niet alleen de grootheid van Jobs gezweer; maar ook dat hij beroofd was van de hulp der mensen, die zich schroomden voor de ijselijkheid van zijn kwaad; zie onder, hfdst.19 vs.13,14,15, enz. 21. Dit was bij de ouden een teken der droefenis, treurigheid, leedschap en vernedering des harten; onder, hfdst.42 vs.6; Jona 3:6; Matth.11:21; Luk.10:13.